Een regendag. ’S morgens telkens buien en na 12 uur een paar uur achtereen bijna voortdurend. Van ochtend ging ik naar de stad, terwijl Hatt naar het terrein was om de laatste opmetingen in zijn opgraving te doen, de gaten te laten vullen en zoo mogelijk te beginnen met het in kaart brengen. Ik ging eerst naar de bank om geld. Vervolgens met Mevr. Hatt, die intusschen ook gearriveerd was, nar het kantoor v.d. Oost-Az. Komp. voor het in orde brengen van het cognossement[1] v.d. zending naar het Kopenh. museum. De volle vracht zal + 300 kronen bedragen, veel minder dan Hatt verwachtte en ’t is mogelijk dat de maatschappij aanzienlijke reductie geeft. Daarna ging Mevr. Hatt de stad in om boodschappen te doen. Vóór lunch zou zij weer naar huis gaan. Ik bezocht achtereenvolgens de consul v. Eps, die ditmaal geen brieven voor me had, bisschop Greider, die mij meedeelde dat er bij het [-Weste] oosteinde van het eiland nog verscheiden
64
oude menschen te vinden zijn die negerhollandsch spreken en mij eenige adressen gaf en den heer Petit die een mooie steenen mortier met vijzel voor het Kopenh. museum bemachtigd had (uit een nalatenschap) benevens een vrij groote petaloïde bijelkling. Na in het hotel geluncht te hebben was ik genoodzaakt ergens voor den regen te schuilen In in het Athenaeum-clubgebouw). Toen het eindelijk droog scheen te worden ging ik op weg naar Krum Bay om te zien of we daar eventueel onze tenten zouden kunnen opslaan. Het was een dikwijls onderbroken tocht, want telkens moest ik schuilen, De Mon Santo’s te Krumbay, vader en zoon, Portugeesche joden van afkomst, onvingen mij zeer vriendelijk en boden me twee bovenkamers in een [-opzichzelf*.*] bijhuisje aan, wat ik natuurlijk dankbaar aanvaardde. We kunnen daar, zoodra we willen, met al ons hebben en houden intrekken en dan vandaar uit de westel. helft van het eiland exploreeren. Bagage die we niet noodig hebben, zooals de tenten en 2 van de drie veldbedden kunnen we zoolang opbergen in het “office” van Mon Santo jr. in de stad. Toen ik weg zou gaan bleek ik mee te kunnen rijden met den neger die het oudste dochtertje van M.S. Jr. uit school ging halen, zoodat ik droog in de stad kwam. Op straat daar ontmoette ik den adjudant v.d. gouverneur wien ik vertelde van het optreden van Amerik. marine-mannen in onze opgraving. Hij zou maatregelen nemen om dat voor ’t vervolg te voorkomen. Om 6 uur was ik weer thuis.
In het boek Het Negerhollands der Deense Antillen van D.C. Hesseling (1905) dat De Josselin de Jong als naslagwerk heeft meegenomen naar de US Virgin Islands. komt bisschop Greider ook voor. Op de pagina’s 32-34 staan opmerkingen van hem over bijvoorbeeld de invloed van het Papiamentu op het Nederlands Creools. Het meest interessant vind ik de volgende opmerking waaruit blijkt dat het Creools misschien nog niet helemaal uitgestorven is (Hesseling, 1905: 34):
Tussen 19 november 2022 en augustus 2023 toon ik op deze website mijn transcriptie van het dagboek van de expeditie van De Josselin de Jong; elke dag honderd jaar nadat het door hem in zijn notitieboek is genoteerd. Meer informatie is op deze website te vinden, net als zijn publicaties die online beschikbaar zijn.
This diary is of course not only of interest or importance for Dutch speakers, but especially for the people of the US Virgin Islands and the islands which were visited by De Josselin de Jong. This is why I try to use my spare time to translate this text into English.
De tekst is (voorlopig) zonder aanpassingen genoteerd en laten dus de taal en de opvattingen zien zoals die aan het begin van de twintigste eeuw gewoon waren. Verschillende pagina’s van dit dagboek zijn inclusief aanvullend materiaal door mij voorgelezen in de podcast Di hou creol en de desbetreffende afleveringen zijn via deze website natuurlijk nog te beluisteren en te bekijken.
Het dagboek wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek Leiden, in de collectie Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde:
Josselin de Jong, J.P.B. 1922-1923. Dagboek betr. expeditie naar de Antillen 19 Nov. 1922 – 24 Aug. 1923. 20 x 29 cm, 157 pp.
>EN: Diary on expedition to the Antilles. >UBL: Collection KITLV, signature: OR 385 (5-6).
Dagboek betr. expeditie naar de Antillen, 19 Nov. 1922 – 24 Aug. 1923
30 januari 1923
Van Magens Bay naar Krum Bay
Dinsdag 30 Januari
Een regendag. ’S morgens telkens buien en na 12 uur een paar uur achtereen bijna voortdurend. Van ochtend ging ik naar de stad, terwijl Hatt naar het terrein was om de laatste opmetingen in zijn opgraving te doen, de gaten te laten vullen en zoo mogelijk te beginnen met het in kaart brengen. Ik ging eerst naar de bank om geld. Vervolgens met Mevr. Hatt, die intusschen ook gearriveerd was, nar het kantoor v.d. Oost-Az. Komp. voor het in orde brengen van het cognossement[1] v.d. zending naar het Kopenh. museum. De volle vracht zal + 300 kronen bedragen, veel minder dan Hatt verwachtte en ’t is mogelijk dat de maatschappij aanzienlijke reductie geeft. Daarna ging Mevr. Hatt de stad in om boodschappen te doen. Vóór lunch zou zij weer naar huis gaan. Ik bezocht achtereenvolgens de consul v. Eps, die ditmaal geen brieven voor me had, bisschop Greider, die mij meedeelde dat er bij het [-Weste] oosteinde van het eiland nog verscheiden
64
oude menschen te vinden zijn die negerhollandsch spreken en mij eenige adressen gaf en den heer Petit die een mooie steenen mortier met vijzel voor het Kopenh. museum bemachtigd had (uit een nalatenschap) benevens een vrij groote petaloïde bijelkling. Na in het hotel geluncht te hebben was ik genoodzaakt ergens voor den regen te schuilen In in het Athenaeum-clubgebouw). Toen het eindelijk droog scheen te worden ging ik op weg naar Krum Bay om te zien of we daar eventueel onze tenten zouden kunnen opslaan. Het was een dikwijls onderbroken tocht, want telkens moest ik schuilen, De Mon Santo’s te Krumbay, vader en zoon, Portugeesche joden van afkomst, onvingen mij zeer vriendelijk en boden me twee bovenkamers in een [-opzichzelf*.*] bijhuisje aan, wat ik natuurlijk dankbaar aanvaardde. We kunnen daar, zoodra we willen, met al ons hebben en houden intrekken en dan vandaar uit de westel. helft van het eiland exploreeren. Bagage die we niet noodig hebben, zooals de tenten en 2 van de drie veldbedden kunnen we zoolang opbergen in het “office” van Mon Santo jr. in de stad. Toen ik weg zou gaan bleek ik mee te kunnen rijden met den neger die het oudste dochtertje van M.S. Jr. uit school ging halen, zoodat ik droog in de stad kwam. Op straat daar ontmoette ik den adjudant v.d. gouverneur wien ik vertelde van het optreden van Amerik. marine-mannen in onze opgraving. Hij zou maatregelen nemen om dat voor ’t vervolg te voorkomen. Om 6 uur was ik weer thuis.
[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Cognossement
In het boek Het Negerhollands der Deense Antillen van D.C. Hesseling (1905) dat De Josselin de Jong als naslagwerk heeft meegenomen naar de US Virgin Islands. komt bisschop Greider ook voor. Op de pagina’s 32-34 staan opmerkingen van hem over bijvoorbeeld de invloed van het Papiamentu op het Nederlands Creools. Het meest interessant vind ik de volgende opmerking waaruit blijkt dat het Creools misschien nog niet helemaal uitgestorven is (Hesseling, 1905: 34):
Tussen 19 november 2022 en augustus 2023 toon ik op deze website mijn transcriptie van het dagboek van de expeditie van De Josselin de Jong; elke dag honderd jaar nadat het door hem in zijn notitieboek is genoteerd. Meer informatie is op deze website te vinden, net als zijn publicaties die online beschikbaar zijn.
This diary is of course not only of interest or importance for Dutch speakers, but especially for the people of the US Virgin Islands and the islands which were visited by De Josselin de Jong. This is why I try to use my spare time to translate this text into English.
De tekst is (voorlopig) zonder aanpassingen genoteerd en laten dus de taal en de opvattingen zien zoals die aan het begin van de twintigste eeuw gewoon waren. Verschillende pagina’s van dit dagboek zijn inclusief aanvullend materiaal door mij voorgelezen in de podcast Di hou creol en de desbetreffende afleveringen zijn via deze website natuurlijk nog te beluisteren en te bekijken.
Het dagboek wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek Leiden, in de collectie Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde:
Josselin de Jong, J.P.B. 1922-1923. Dagboek betr. expeditie naar de Antillen 19 Nov. 1922 – 24 Aug. 1923. 20 x 29 cm, 157 pp.
>EN: Diary on expedition to the Antilles. >UBL: Collection KITLV, signature: OR 385 (5-6).
Share this:
Like this:
Related